Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Doch nog [45]een tiende deel zal daarin zijn, en [46]het zal wederkeren, en zijn om af te weiden; [47][maar] gelijk [48]de eik, en gelijk de haageik, in dewelke na de afwerping [der bladeren] nog steunsel is, [alzo] zal [49]het heilige zaad het steunsel [50]daarvan zijn. 45. Dat is, een klein hoopje, ten aanzien van het groot getal dergenen, die weggevoerd en vernield zullen worden. De profeet wil zeggen dat dit volk niet allen tegelijk geheellijk zal vergaan. 46. Anders: maar het zal weder afgeweid worden. Want sommigen verstaan door dit tiende deel degenen, die na de wegvoering des volks in het land van Juda zijn overgebleven, en vandaar in Egypte getogen en allen ellendiglijk omgekomen. Anderen verstaan door het tiende deel de Joden, die uit de Babylonische gevangenschap zouden wederkeren en veel hebben te lijden van de koningen van Syrie en Egypte, ten tijde der Machabeen, en eindelijk van de Romeinen, en dit alles vanwege hun grote en menigvuldige zonden. 47. Dit is ene belofte tot troost der vromen, dat namelijk de stam van Juda niet geheel zou te gronde gaan, maar dat hij vanwege de heilige kinderen Gods, die daarin waren, zou behouden en bewaard blijven, totdat Christus in het vlees verschijnen zou. 48. Of, Olmboom. In het Hebreeuws staan twee woorden, die beide een eikenboom betekenen. Voor het ene nemen de overzetters een olmboom; anderen een lindeboom. Anderen leggen de Hebreeuwse woorden aldus uit: Doch gelijk door de eiken, die aan de [poort] Schallecheth staan [de gang] een vast steunsel heeft, [alzo] zal het heilige zaad zijn vaste stut zijn. Naar deze uitlegging vergelijkt hier de profeet de godzaligen bij de eiken, met welke des konings gang onderstut en ondersteund was, of bij den hogen opgeworpen weg of straat, over welken men ging uit Salomo's huis in den tempel, waarvan te lezen is 1 Kon.10:5; 2 Kon.12:20; 1 Kron.26:16, en 2 Kron.9:4,11. 48. de haageik, Of, Olmboom. In het Hebreeuws staan twee woorden, die beide een eikenboom betekenen. Voor het ene nemen de overzetters een olmboom; anderen een lindeboom. Anderen leggen de Hebreeuwse woorden aldus uit: Doch gelijk door de eiken, die aan de [poort] Schallecheth staan [de gang] een vast steunsel heeft, [alzo] zal het heilige zaad zijn vaste stut zijn. Naar deze uitlegging vergelijkt hier de profeet de godzaligen bij de eiken, met welke des konings gang onderstut en ondersteund was, of bij den hogen opgeworpen weg of straat, over welken men ging uit Salomo's huis in den tempel, waarvan te lezen is 1 Kon.10:5; 2 Kon.12:20; 1 Kron.26:16, en 2 Kron.9:4,11. 49. Dat is, het overblijfsel der godzaligen, dat is, de godzalige kinderen van godzalige ouders afkomstig; alsof hij zeide: God verdraagt nog enigermate dien verdorven boom, ten aanzien der goede takken, die daaruit gesproten zijn. Om weiniger goeden wil spaart God somtijds vele kwaden; Gen.18:32. 50. Te weten van dat land, dat is van de inwoners van dit land. Anders, van dat tiende deel; het komt opeen uit.
Fred P. Miller, Qumran Great Isaiah Scroll, [1999], Isa 6:13 The Hebrew text also contains the word ru@bl? (lit. for burning) [translated "shall be eaten"] to refer to the spread of the remnant which is also pictured "like a tree shedding leaves." It is this word "burning" that the LXX translates as "providential thought." The burning is a part of the Messiah's method of spreading his message. See also notes under 4:4 and 9:5 where "burning" occurs as key words in understanding the text although seemingly obscure. "Burning" is consistently linked (at least through chapter 12) with the spiritual power and enthusiasm of the Messiah and his method of conquest, as described where he is said to strike the earth with the rod of his mouth and to slay the wicked with the breath of his lips.